Archiefstuk van de Week Naar Index Naar Begin Pagina
Familie van der Steen.

De klompenmaker en de Rotterdammer

“Hebt u misschien een paar klompen te koop” hoor ik een wat magere en niet al te sjiekgeklede man vragen als ik net het hok waar ze gemaakt worden verlaat. Het is negentienvijfenveertig, alles is nog op de bon en klompen zijn zeer schaars voorhanden. Het is een gewild artikel en Job van der Steen heeft ook maar twee handen, dus…:           “Het spijt me wel maar ik kan u niet helpen.”  “Dan ga ik maar weer”, zegt de man. Maar als hij mij wil passeren, keert hij zich om haalt zijn portemonnee voor den dag en toont de klompenmaker (ik zie het aan de kleur) een onvervalste boterbon.
           
“Ik zal eens even kijken of ik misschien toch nog wat heb staan” hoor ik Job zeggen. “Welke maat moet het zijn?”. “Maat 10 met en 8 zonder klompsokken” zegt de man, waarna de klompenmaker in de huiskamer verdwijnt. Ik ben nu wel zo nieuwsgierig geworden dat ik wat terugloop richting werkplaats, waar de man mij vrijmoedig aankijkend, met een grote knipoog er verder het zwijgen toe doet.

Het duurt even maar als Job terugkomt met een paar stevige wilgenhouten klompen, zie ik dat ze er patent uitzien, niet mooi glad aan de buitenkant, maar met de sporen van een van de vele gutsen,  schraapstelen of beitels nog duidelijk zichtbaar. Dit was ook niet nodig, die mooie buitenkant, als ze van binnen maar vakkundig en precies voldoen aan de vorm van de mensenvoet, en dit kon je aan Job wel toevertrouwen. Hij komt dan ook uit een groot gezin met nijvere vaklieden, en hard werkende vrouwen. Het gezin van vader en moeder Van der Steen (de overgrootouders van wat later mijn vrouw zou worden) bestaat uit vijf dochters en zeven zonen. Voor klompenmaker was geen bedrijfsschool, Job had het van zijn vader geleerd. Waar broer Arie het fietsenmaken en Nelis het kappersvak onder de knie kregen, is, evenals van het moeilijke vak politieagent, dat Klaas uitoefende, niet direct te achterhalen.

“Wat kosten ze” vraagt de man, terwijl hij zijn inmiddels opgeborgen portemonnee weer voor den dag haalt en na het antwoord van Job, met geld gepast betaalt. Maar dan hoor ik Job zeggen “waar blijft mijn boterbon”. En net voor ik het erf, met in de hoek van het kleine tuintje de mallejan die de wilgenstammen versleept, verlaat, zegt de inmiddels vrolijke Rotterdammer: “Boterbon?”. “Ik heb toch niet gezegd dat je die kreeg, die heb ik je alleen maar laten zien. Ik was zo blij dat ik die nog had, en nu heb ik ook nog een paar eerlijk betaalde klompen”.

En met een: “Mijn dag kan niet meer stuk, hartelijk bedankt, en niet tot ziens, zal ik dan maar zeggen” loopt hij grinnikende langs me heen.
                                                                                                         
Dit artikeltje werd eerder in De Combinatie geolaatst van 22 juni 2006 en werd geschreven door Marius van Veen.

Pagina Omhoog