De Ridderkerkse Hermandad in de 19de Eeuw (deel 2)
Bedelaars en landlopers
In het midden van de 19e eeuw was er ook een voedselschaarste als gevolg van de aardappelziekte en economisch ging het ook niet goed. De gemeenteraad spreekt van veel bedelaars en landlopers. Die moeten door de veldwachter worden opgepakt en op transport gesteld worden naar o.a. Veenhuizen. Daar was namelijk een strafkolonie, waar bedelaars en landlopers aan het werk werden gezet om hen op die manier op het goede pad te brengen. De kosten daaraan verbonden, werden voor een deel gedragen door de gemeente waar deze mensen waren geboren. Veenhuizen was een strafkolonie opgericht door de Maatschappij van Weldadigheid. Die Maatschappij had ook zogenoemde vrije kolonies o.a. in Frederiksoord. Daar kregen de allerarmsten een huisje met wat land.
In heel Europa was het een onrustige tijd. In verschillende landen brak er oproer uit.
De Rijksoverheid ging er toe over om in veel gemeenten Rijksveldwachters te stationeren. Ridderkerk was inmiddels met Rijsoord uitgebreid (1855) en er kwamen twee Rijksveldwachters naar deze gemeente. Deze functionarissen hadden grotendeels hetzelfde takenpakket als de gemeenteveldwachters, maar waren bovendien het oog en oor voor de Rijksoverheid om een begin van onrust te kunnen signaleren.
Toch vond de Commissaris des Konings het nodig, dat er een tweede veldwachter in Ridderkerk kwam. De gemeenteraad ging schoorvoetend met de wens van de Commissaris akkoord. Het salaris was inmiddels opgetrokken tot f. 230,- per jaar plus vrije bovenkleding. Daarenboven werden ze tevens benoemd tot ambtenaar voor toezicht op de plaatselijke belastingen en dat leverde f. 25,- per jaar extra op.
Hondenbelasting ingevoerd
Ter dekking van de kosten voor de tweede veldwachter werd de hondenbelasting ingevoerd. De belasting voor een trekhond of de jachthond van een beroepsjager was f. 1,- per jaar. Voor waakhonden f. 2,- en voor de overige honden f. 3,- per jaar.
Men kon geen goede schatting maken van wat deze belasting zou opleveren. De verwachting was, dat veel honden als gevolg van de belasting zouden verdwijnen.
Weigerde men te betalen, dan was de oplossing simpel. De honden werden afgemaakt.
Om een idee te krijgen over hoeveel mensen de veldwachters de orde moesten handhaven het volgende: In 1865 waren er in Ridderkerk bijna 5500 zielen, waaronder 3197 arbeiders, 735 handwerkslieden en 199 dienstboden. De inkomsten van de gemeente kwamen voornamelijk uit de plaatselijke belastingen. De zogenoemde. Hoofdelijke of Personele omslag was daarvan de voornaamste. Slechts 331 personen werden daarvoor aangeslagen, waarvan er 89 f. 3,- of minder per jaar betaalden. De arbeiders werden niet aangeslagen. Hun bijdrage in de gemeentekas bedroeg 1 cent per tarwebrood, maar roggebrood was vrij van de belasting op het “gemaal”. Verder was er nog een plaatselijke belasting op gedestilleerd. Helaas leverden de arbeiders ook via die belasting een bijdrage in de gemeentekas.
Uniformjas
Tegen het eind van de eeuw lees je dan nog, dat een veldwachter een nieuwe revolver nodig heeft die f. 4,25 kost. De gemeenteraad gaat met de aankoop akkoord. Een volgend probleem komt dan weer aan de orde: Op het dorp was het er nogal wild toegegaan. Als gevolg daarvan was de jas van een veldwachter geheel gescheurd en onbruikbaar. De dader was een arbeider die zegt dat hij 8 kinderen heeft en niet meer kan vergoeden dan f. 5,-. De jas kost echter f. 30,- . Een aantal raadsleden vindt, dat hij het volledige bedrag moet betalen. Dat kan, maar dan komt de man wel in de gevangenis terecht want hij heeft dat geld niet en dan moet het armbestuur dat gezin gaan onderhouden en dat kost weer meer! Uiteindelijk besluit de gemeenteraad om de f. 25,- dan maar ter beschikking te stellen.
Het begin van de 20ste Eeuw wordt gekenmerkt door steeds betere landelijke regelgeving waardoor zaken als oeverloos gepraat over een uniformjas niet meer voorkomen.
T.P. Verhoeff
Bron: Het archief van de amateur-historicus J. van der Es
Dit artikel verscheen eerder in De Combinatie van 6 april 2006 |