Molen aan de Waaldijk te Rijsoord
Op 16 maart 1822 werd de eerste steen gelegd van de molen aan het begin van de Oudendijk (nu Waaldijk) door de 5 jarige Arie Karsseboom. En op 23 juli 1822 werd hij door metselaar Otterspoor opgeleverd aan Gerrit Dijksman de Kool. Deze maalde tot hij in 1847 bij een ongeval om het leven kwam. Daarna werd het bedrijf draaiende gehouden door zijn weduwe en hun nageslacht. De molen is een grondzeiler, d.w.z. een molen zonder stelling, waarvan de wieken tot dicht bij de grond komen en de bediening van de begane grond kan geschieden.
Het is bovendien het laagste molentype. Werd gebouwd op een plaats waar de windvang uit de meest voorkomende richtingen voldoende was, bij voorkeur op een dijk of zoals op de foto, op een behoorlijke afstand van het wooncentrum verwijderd. Wanneer een molen op volle toeren "loopt", hebben de uiteinden van de wieken een snelheid van ongeveer 100 km. per uur. Met deze snelheid heeft men te maken met 75 tot 90 "einden" (halve wiek) per minuut. U kunt zich er nu waarschijnlijk een voorstelling van maken, wat een geweld dit is.
Overigens doen deze wieken nog meer. Zij spreken een eigen taal, niet te horen, maar wel van ver te zien. De molen staat hier met één roede verticaal en één roede horizontaal. De molenaar spreekt dan van één roede voorde borst, of op één roede staan.
Deze stand wil zeggen, een korte rust. Bij een grote rust, staan de wieken onder een hoek van 45° met de aarde. Er wordt dan gesproken van "overhek" of "overkruis". Naast de wieken waren voor een buitenstaander ook de molenstenen indrukwekkend. Met hun gewicht van ongeveer 1500 kg. zien zij er imposant uit. Die stenen zijn eigenlijk alleen al een verhaal op zich. De tegenwoordige stenen zijn kunststenen, ze zijn wel van steen, maar de kerven zijn kunstmatig aangebracht. Deze stenen bestaan uit Franse Quenast, en van Amaril, een harde zwarte steensoort, worden de kerven gemaakt. Vroeger gebruikte men uitsluitend natuurstenen, deze werden in hun geheel uitgehakt en de levensduur was weer afhankelijk van het product dat er mee gemalen werd.
Van tijd tot tijd werden de groeven in de steen geslepen. Dit slijpen gebeurde met de hand en was meer bikken dan slijpen. Dit bikken, of als het vakjargon wordt aangehouden, dit "billen", is een vak apart en gebeurde ongeveer vijf keer per jaar. Per steen was daar ± 10 uur voor nodig. Het was daarbij wel de bedoeling, dat de kerven overal even diep waren. En zoals met zoveel oud handwerk, moest men dit "in de vingers hebben". Ook hier kon men aan de wieken zien wat binnen in de molen gebeurde, want de wieken werden dan in de "hakscheefstand” gezet
Nederland: klompen, klederdracht en molens. Van deze drie, zijn het toch de molens die ons vaak het meest aanspreken en, als het aan diverse verenigingen ligt, zullen er altijd wel wieken blijven draaien.
Dit artikel werd door ons eerder geplaatst in de Combinatie van 25 november 1982 en is geschreven door Arie den Haan |